Vermoed je een koemelkallergie bij je kind? Hieronder staan de klachten die horen bij koemelkallergie. We raden je aan je zorgen met de huisarts of de consultatiebureauarts te bespreken. Deze kan gericht naar klachten en voedingspatroon vragen en zo nodig verder onderzoek laten doen.

Klachten bij koemelkallergie
De volgende klachten passen bij koemelkallergie:

  • huid: jeuk, uitslag, niet goed behandelbaar eczeem, galbulten (netelroos, urticaria), oedeem (ophoping van vocht in bijvoorbeeld oogleden, lippen, mond of keel)
  • luchtwegen: astma, bronchitis, neus- of oogklachten
  • maagdarmstelsel: braken, diarree of juist verstopping (obstipatie), kolieken, buikpijn, misselijkheid, weigeren van borst- of flesvoeding
  • andere klachten: heel veel huilen (huilbaby), groeivertraging, gedragsklachten, hoofdpijn, anafylactische shock

Oorzaak: darmen onvolledig ontwikkeld

De darmen van baby’s zijn nog niet volledig ontwikkeld. De darmwand werkt eigenlijk als een soort filter. De filtergaatjes zijn bij baby’s nog vrij groot. Daarom kunnen wat grotere eiwitdeeltjes die darmwand passeren en in de bloedbaan terecht komen. Daar kunnen zij allergieën oproepen. Bij volledige rijping van de darmen verdraagt een kind deze eiwitten vaak wel. Het immuunsysteem is pas rond het vierde levensjaar volledig ontwikkeld.

Oorzaak: erfelijke aanleg

Voedselallergie komt ook bij oudere kinderen en volwassenen voor. Het gaat dan minder vaak om een  allergie voor koemelk, maar vaker bijvoorbeeld voor noten, fruit, sesamzaad en dergelijke. Tellen we daarbij de aan hooikoorts gekoppelde voedselallergie (paraberksyndroom, zie kruisallergieën), dan stijgt dat getal wel tot 10 procent van de volwassen bevolking. In Nederland komt voedselallergie in de eerste levensjaren bij 5 tot 7 procent van de kinderen voor. Koemelkallergie komt bij 2 tot 3 procent van de zuigelingen voor. Op schoolleeftijd heeft nog 4 procent van de kinderen last van voedselallergie.
Ongeveer 2 tot 3 procent van de volwassenen heeft voedselallergie. Deze cijfers zijn grove schattingen. Er wordt onderzoek gedaan om een nauwkeuriger beeld te krijgen. De Stichting Voedselallergie is bij deze onderzoeken betrokken.

Erfelijke aanleg

De aanleg om een allergie te ontwikkelen berust op de aanmaak van IgE. Dit is een antistof tegen een allergeen in het bloed. Daarom noemen we deze specifiek. Mensen die niet allergisch zijn, maken in principe geen specifiek IgE aan. Deze aanleg om allergisch te kunnen reageren, noemen we atopie. Toch is IgE geen diagnose. Het vertelt iets over aanleg, niet of je ook echt ziek wordt. Het is een stukje van de puzzel.
Als beide ouders een allergische aandoening hebben, neemt de kans op een allergische aandoening voor je kind toe tot 80 procent. Als er geen allergische aandoening in het gezin voorkomt, is de kans op het ontwikkelen van een allergie bij een pasgeborene nog ongeveer 10 procent. Het lijkt erop dat moeders meer hun voedselallergie 'doorgeven' dan vaders. Er komt vaker voedselallergie voor bij het oudste kind.

Welke onderzoeken zijn mogelijk?

Herken je de genoemde klachten? Dan is het aan te raden deze met je huisarts of consultatiebureau-arts te bespreken en uit te zoeken of het om een (koemelk)allergie gaat. Zij hebben afspraken gemaakt over hoe te handelen bij mogelijke voedselallergie. Zo kunnen zij tot de juiste diagnose komen. Deze afspraken hebben de consultatiebureauartsen vastgelegd in een soort stappenplan: De landelijke standaard voor de diagnose en behandeling van voedselovergevoeligheid bij zuigelingen op het consultatiebureau. Ook de huisartsen hebben een dergelijke 'standaard’. 'Eenvoudige' voedselallergie kunnen ze goed begeleiden. Meer ernstige of uitgebreide voedselallergie niet. Dit kan alleen via het ziekenhuis door een arts met kennis van voedselallergie. 
In het algemeen kan onderzoek naar koemelkallergie bestaan uit:

  • Vragen over het vóórkomen van allergische aandoeningen in de familie (familieanamnese);
  • Vragen over het dagelijkse voedingspatroon (voedingsanamnese).
  • Vragen over de ziektegeschiedenis (anamnese).
  • Lichamelijk onderzoek, afhankelijk van de klachten.
  • Een bloed- en/of huidtest; (via arts van het ziekenhuis).
  • Eliminatie/provocatietest. (weglaten en weer aanbieden van het verdachte allergeen).